De imPAQT van de belastinghervorming op fiscale geschillen
De wet tot hervorming van de vennootschapsbelasting van 25 december 2017 (de “Hervormingswet”) heeft aanzienlijke wijzigingen aan de vennootschapsbelasting doorgevoerd.
Maar daarnaast wijzigt de Hervormingswet ook een aantal belangrijke regels inzake fiscale geschillen, waarbij een aantal wijzigingen niet alleen voor vennootschappen maar ook voor eenmanszaken van belang zijn.
Wat is er veranderd:
bij een fiscale controle van een vennootschap zullen de bestaande fiscaal aftrekbare bestanddelen (bv. overgedragen verliezen) in principe niet meer in mindering gebracht worden van de door de fiscus verhoogde belastbare basis, met een effectieve belasting tot gevolg;
het tarief van de nalatigheidsinteresten verschuldigd aan de fiscus, bij laattijdige betaling van een belasting, wordt voortaan jaarlijks vastgesteld en bedraagt 4% in 2018;
het tarief van de moratoriuminteresten verschuldigd door de fiscus, bij terugbetaling van een onterecht gevestigde aanslag, wordt voortaan jaarlijks vastgesteld en bedraagt 2% in 2018;
de toekenning aan de belastingplichtige van moratoriuminteresten is niet langer een automatisme, maar vereist voortaan dat de fiscus formeel in gebreke werd gesteld.
Hieronder worden de wijzingen kort toegelicht.
1. Aftrekverbod: aanslag n.a.v. een controle zal leiden tot effectieve belasting
Binnenlandse vennootschappen die een fiscale controle ondergaan riskeren voortaan dat zij een effectief te betalen belasting verschuldigd zijn, ongeacht het bedrag aan fiscaal aftrekbare bestanddelen dat zij bezitten.
De verhoging van de belastbare basis n.a.v. de controle (het “Belastingsupplement”) vormt voortaan een minimale belastbare basis. De vennootschap kan deze belastbare basis niet langer verminderen met haar fiscaal aftrekbare bestanddelen[1] (het “Aftrekverbod”). Hierop bestaat één uitzondering: de DBI-aftrek van het aanslagjaar zelf.
Het Aftrekverbod geldt enkel indien er een effectieve belastingverhoging van minstens 10% werd opgelegd. De aankondiging van een mogelijke belastingverhoging in het bericht van wijziging of de kennisgeving van aanslag van ambtswege is op zich niet voldoende.
De praktijk leert dat een bijkomende aanslag nagenoeg steeds een belastingverhoging van minstens 10% bevat. Het Aftrekverbod wordt dus eerder regel dan uitzondering.
Het Aftrekverbod is van toepassing vanaf aanslagjaar 2019 verbonden aan een belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt op 1 januari 2018.
Voorbeeld van de gevolgen van het Aftrekverbod:
Situatie: uw vennootschap ondergaat een fiscale controle en de fiscus verhoogt de belastbare basis met 100.000 euro (en legt een belastingverhoging op van 10%). Uw vennootschap beschikte evenwel over een overgedragen fiscaal verlies van 60.000 euro.
Vóór de Hervormingswet
Het verlies van de vennootschap wordt herleid tot 0 euro, maar het tarief van de vennootschapsbelasting wordt enkel toegepast op de belastbare basis na aftrek van het overgedragen verlies, zijnde op 40.000 euro [100.000 euro - 60.000 euro].
Doordat het verlies in aftrek kan worden genomen, wordt de ‘financiële kost’ van de controle - op korte termijn - aanzienlijk gemilderd.
Na de Hervormingswet
De vennootschap wordt onmiddellijk belast op de verhoogde belastbare basis van 100.000 euro.
De vennootschap behoudt evenwel zijn overgedragen fiscaal verlies van 60.000 euro, maar het is uiteraard niet zeker of én wanneer de vennootschap dit verlies zal kunnen recupereren (‘timing issue’).
Besluit:
Indien uw vennootschap beschikt over fiscaal aftrekbare bestanddelen, dan worden de - onmiddellijke - financiële gevolgen van een fiscale controle door de Hervormingswet opeens veel zwaarder.
De fiscus zal bovendien sneller geneigd zijn om tot controle over te gaan bij vennootschappen met aanzienlijke fiscaal aftrekbare bestanddelen, aangezien hij ook hier effectief belasting zal kunnen innen.
Kaderstukje: impact van het Aftrekverbod op M&A-transacties
Het Aftrekverbod is tevens van belang voor overnemers/verkopers van vennootschappen in het kader van een overname van aandelen (‘share deal’).
De aanwezigheid van aanzienlijke fiscaal aftrekbare bestanddelen in de ‘over te nemen’ vennootschap vormt niet langer een verzachting van de fiscale risico’s die gespot werden bij de doorlichting. Het risico op een effectieve uitbetaling van belastingen, indien de fiscale risico’s zich manifesteren, wordt immers reëel.
De overnemer zal de verkoper bijgevolg sneller moeten aanspreken in het kader van de bedongen contractuele waarborgen en garanties, aangezien een controle sneller een ‘effectieve’ belasting en dus ‘fiscale’ schade zal opleveren. Hierdoor wordt het belangrijker om de verplichtingen van de verkoper te omkaderen met zekerheden, om de betaling van eventuele schadevergoedingen veilig te stellen. Een mogelijkheid blijft hier het laten deponeren van sommen op een geblokkeerde rekening.
Een degelijk onderzoek van de fiscale situatie van de over te nemen vennootschap (“fiscale due diligence”) is dus aangewezen.
2. Lagere nalatigheidsinterest en nog lagere moratoriuminterest
Het tarief van de nalatigheidsinterest en moratoriuminterest in fiscale zaken was vroeger eenvormig vastgesteld op 7%, wat ruim hoger was dan de marktrente. De Hervormingswet brengt hier verandering in.
Het tarief van de nalatigheidsinterest, verschuldigd aan de fiscus bij laattijdige betaling van inkomstenbelasting, wordt voortaan jaarlijks vastgesteld en gekoppeld aan de lineaire obligaties op 10 jaar. Het tarief bedraagt minimaal 4% en maximaal 10%.
Het tarief van de moratoriuminterest, verschuldigd door de fiscus bij de terugbetaling van onverschuldigde belastingen, zal voortaan twee procentpunten minder bedragen dan deze van de nalatigheidsinterest.
Voor 2018 bedraagt het tarief van de nalatigheidsinterest 4% en deze van de moratoriuminterest 2%.
De fiscus komt er dus goedkoper vanaf dan de belastingplichtige, en dat ‘uit budgettaire overwegingen’. De vraag is of dit geen discriminatie vormt.
3. Fiscus niet langer automatisch moratoriuminteresten verschuldigd
De automatische toekenning van moratoriuminteresten op onterecht betaalde/ingehouden belastingen bestaat niet langer.
Voortaan zijn moratoriuminteresten pas verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand volgend op deze waarin de fiscus in gebreke werd gesteld door de belastingplichtige.
Volgens de voorbereidende werken kan de ingebrekestelling de vorm aannemen van een gewone aanmaning per brief/e-mail, van een bezwaar of van een dagvaarding. Daarbij moeten de interesten expliciet worden gevorderd.
De vereiste van een ingebrekestelling geldt enkel voor de vanaf 1 januari 2018 ingekohierde aanslagen.
Het is dus van belang om in het kader van een fiscale procedure, waarbij onder voorbehoud sommen worden betaald aan de fiscus of waarbij de fiscus sommen heeft ingehouden, met een een ingebrekestelling over te maken.
Datum: 19/02/2018. Deze nieuwsbrief is louter informatief en dient niet beschouwd te worden als een juridisch advies. Voor uw vragen of een juridisch advies kan u contact opnemen met ons kantoor.
[1] Worden uitgesloten: overgedragen DBI-aftrek, al dan niet overgedragen notionele intrestaftrek, al dan niet overgedragen octrooiaftrek, al dan niet overgedragen aftrek innovatie-inkomsten, aftrek overgedragen vorige verliezen en investeringsaftrek.